"Anytime you tell a man to turn the other cheek or to be nonviolent in the face of a violent enemy, you're making that man defenseless. You're robbing him of his God-given right to defend himself" - Malcolm X
De gestoorde relatie tot geweld
De Jungiaanse psycholoog Wolfgang Giegerich[1] schreef in 1991, naar aanleiding van de Golfoorlog, dat de Westerling een gestoorde relatie tot geweld heeft. Hij illustreerde dit met een anekdote: een kerkganger vertelde zijn vrouw, die niet naar de mis was geweest, dat de pastoor over de zonde had gepreekt. Op haar vraag wat hij daarover had gezegd, antwoordde hij: “Hij was ertegen.”
Affiches met leuzen als “Nooit meer oorlog”, “Stop the war” of de recenter gangbare kreet “Niet in mijn naam” geven Giegerichs these nieuwe actualiteit. Wij zijn tegen oorlog, tegen kolonialisme en imperialisme, tegen marteling, terrorisme, verkrachting, lijfstraffen en alle structurele vormen van geweld. Anno 2025 breiden we onze afkeer verder uit: we zijn nu ook tegen micro-agressie in al haar gedaanten.
Maar wat betekent het eigenlijk, deze afwijzing? Dat de Westerling een gestoorde verhouding tot geweld heeft, betekent niet dat hij dan maar vóór geweld zou moeten zijn en dat zijn verhouding tot geweld dan niet gestoord zou zijn. De gestoorde verhouding tot geweld ligt dus om te beginnen in iets anders: in de abstractheid ervan. Het is immers noch bijzonder intelligent noch bijzonder interessant om tegen geweld te zijn. Er simpelweg tegen zijn is even banaal als verklaren dat men tegen zonde is: het lijkt een moreel standpunt, maar het blijft leeg, nietszeggend. Het is een open deur die met theatrale verontwaardiging wordt ingetrapt.
Waarom voelen we toch die drang tot het openen van een open deur? Welke psychologische noodzaak schuilt achter deze demonstratieve verwerping van geweld?
Het kan niet de intentie zijn om daadwerkelijk iets te veranderen in de wereld. De geschiedenis leert dat preken tegen zonde, het uitvaardigen van verboden, en strafrechtelijke vervolging geweld niet uitroeien. Demonstraties tegen oorlog – of het nu om Oekraïne, Gaza of andere conflicten gaat – maken geen einde aan de strijd. Het is even zinloos als de paus die preekt tegen buitenechtelijke seks. In werkelijkheid praten deze tegenstanders hulpeloos en zelfgenoegzaam aan de realiteit van geweld voorbij. Geweld is er nog steeds, onaangedaan door hun verontwaardiging.
Kijk naar de taal die in protesten tegen geweld wordt gebruikt: “Nooit meer oorlog”, “Niet in mijn stad”, en als klap op de vuurpijl, “Niet in mijn naam”. Deze zinnen dragen een dwingende toon, waarin de spreker zichzelf een bepaalde autoriteit lijkt toe te dichten. Maar deze claim heeft alleen zin als hij wordt uitgesproken door iemand die daadwerkelijk gezag heeft: een vader die zijn kind terechtwijst, een heerser die zijn onderdanen regeert, een werkgever die zijn personeel aanspreekt. Wie die macht niet heeft, en toch roept “Nooit meer oorlog!”, beweert impliciet over invloed te beschikken die er eenvoudigweg niet is. Dat maakt het een groteske illusie, net zo absurd als het is om te zeggen: “De vulkaan Lewotobi op Flores mag niet uitbarsten!”
De paradox van de preek en de demonstratie is dat ze, ondanks hun uiterlijke gerichtheid op de buitenwereld, eigenlijk een interne functie hebben. Zij die zich tegen geweld uitspreken, bijvoorbeeld tegen het geweld in Gaza, denken dat zij de wereld toespreken, dat zij hun stem verheffen tegen daders en onrecht. Maar in werkelijkheid spreken ze vooral tot zichzelf, voor hun eigen geweten. Hun betoog, ogenschijnlijk een daad van engagement, is in wezen een vorm van morele zelfbevestiging.
Dit is geen onschuldige constatering. Het protest tegen geweld, samengevat in slogans als “Stop the war” en “Niet in mijn naam”, dient in de eerste plaats een narcistisch doel: het zuiveren van het eigen bewustzijn. De demonstrant wil laten zien én zichzelf bewijzen dat hij aan de goede kant staat. Het protest is minder een daad van verzet dan een ritueel van zelfrechtvaardiging.
Geweld als blinde vlek: hoe we een onontkoombare realiteit negeren
Giegerichs artikel dateert van 1991, kort na de val van de Berlijnse Muur. Het was het hoogtepunt van de westerse triomf op sociaal, economisch en cultureel vlak. Politicoloog Francis Fukuyama meende zelfs dat dit het einde van de geschiedenis betekende. In 1992 stelde hij dat de liberale democratie, na het failliet van het communisme en nationalisme, de ultieme staatsvorm was.
Destijds werd Giegerichs analyse behalve door de gebruikelijke incrowd van dieptepsychologen nauwelijks gelezen. En als het wel gelezen is zal de comunis opinio het wel lekker excentriek hebben gevonden, een “gestoorde verhouding tot geweld”. Ach, een superieure cultuur kan zich een paar exotische trekjes permitteren. In diezelfde periode ontstond het gezegde: “Weak people revenge. Strong people forgive. Intelligent people ignore.” De ware intellectueel laat geweld verdwijnen door het te negeren. Aan Einstein toegeschreven, onterecht weliswaar, om het een aura van onaantastbare rationaliteit te geven. Het is een treffend voorbeeld van de houding die Giegerich beschreef.
Maar nu, ruim dertig jaar later, is geweld niet verdwenen – integendeel, het is diverser en zichtbaarder dan ooit. Naast het directe en fysieke masculiene geweld zagen we de opkomst in het publieke domein van het relationele en indirecte feminiene geweld zoals cancelen, censuur en manipulatie. Tribaal geweld in Engeland, Zweden en Duitsland groeide sterk, net als het terrorisme sinds 9/11. Omgangsvormen in de politiek en op sociale-media werden ronduit agressief. Maar ook onze instituties vertoonde institutioneel geweld in een niet eerder vertoonde vorm en mate zoals bij de Toeslagenaffaire en de gaswinning in Groningen. De werkelijkheid dwingt ons te erkennen dat geweld een onontkoombaar fenomeen is.
Heeft al dit geweld tot een reality-check geleid? Nee. Niet alleen agressie wekt onze weerzin op, zelfs micro-agressie doet dat. Geweld dat politieagenten ter verdediging van onze orde inzetten is bij voorbaat verdacht. We houden het graag gezellig op het slagveld en daarom sturen we soldaten ongewapend naar oorlogsgebieden (Srebrenica), en houden vast aan de illusie dat wij geen burgerdoden maken (Hawija). De Volkskrant wijdde onlangs een wollige voorpagina aan “de kracht van zacht”, als symptoom van een samenleving die hardnekkig weigert de realiteit onder ogen te zien. Onze illusoire duiding van geweld houdt stand als iets dat “onnodig” is en geen objectieve macht of realiteit heeft. Iets dat volledig onderworpen is aan de subjectieve wil van het ego dat eigenlijk met een simpele pennenstreek kan worden geëlimineerd, als we maar willen.
Politieke leiders bagatelliseren geweld, hanteren machteloze kreten als “onacceptabel” met een pijnlijke frequentie. Ze doen flink bij onschuldig geweld, of ze omarmen symboolpolitiek of keren daders om in slachtoffers. Alles om maar niet het monster in de ogen te hoeven kijken. Maar geweld heeft intussen niets aan werkelijkheid ingeboet.
Fukuyama vergiste zich, de geschiedenis eindige niet met de triomf van de liberale democratische rechtstaat. Inmiddels is die sterk aan erosie onderhevig. Wat Otto Scharmer, de voorman van Theory U, samenvat als “massive institutional failure” zien we overal om ons heen. Polarisatie neemt alarmerend toe. Alle indicatoren geven aan dat onze high trust samenleving steeds meer verwordt tot een low trust samenleving.
En daarmee wordt onze gestoorde verhouding tot geweld van een geinig exotisch dingetje van een superieure cultuur tot een symptoom van fundamentele weerloosheid in een steeds vijandiger wereld.
Alles van waarde is weerloos (Lucebert)
Het is een typisch kenmerk van onze rationele tijdgeest dat de Westerling zich druk maakt over de aan- of afwezigheid van een virus, over de ernst van een epidemie en de werkzaamheid van een medicijn, terwijl hij voorbijgaat aan de essentie: een lichaam zonder weerstand zal uiteindelijk bezwijken, ongeacht welke ziekte het treft.
Hetzelfde verschijnsel zien we in de maatschappij. Onze weerloze samenleving verliest zich in rationele en moralistische debatten over haar ondergang: komt die door migratie, klimaatverandering, rechtsextremisme of discriminatie? Het maakt niet uit. Net zoals een lichaam zonder weerstand zal een maatschappij zonder weerstand onvermijdelijk ten onder gaan. Het punt is dat onze analytische obsessie voor het vinden van de oorzaak ons blind maakt voor onze weerloosheid.
Weerloosheid, als toestand van een kwetsbaar lichaam, van een kwetsbare maatschappij is uit het bewustzijn verdwenen. Maar met “alles van waarde is weerloos” vatte Lucebert de kwetsbaarheid van een open en niet op macht en geweld gebaseerde maatschappij samen.
Zolang we geweld niet als een reële en concrete factor van menselijk gedrag erkennen[2], blijven we weerloos tegenover degenen die het zonder aarzeling gebruiken. Wie werkelijk iets wil betekenen in de bestrijding van geweld, kan zich niet veroorloven er simpelweg tegen te zijn. Wie geweld wil tegengaan, moet het eerst begrijpen en erkennen als een fundamentele, onuitroeibare kracht in de menselijke realiteit. Alleen wie geweld als existentieel fenomeen erkent, kan er effectief tegen optreden.
Kwetsbaarheid kan een kracht zijn in een zelfbewuste cultuur. Weerloosheid is echter een gevaarlijke illusie die, in een steeds vijandiger wereld, fataal kan blijken te zijn.
[1] Dit artikel “de Weerlozen” is een bewerking van en aanvulling op het artikel van Giegerich in de bundel Gewalt – Warum ? – Der Mensch: Zerstörer und Gestalter, samengesteld door Peter M. Pflüger en uitgegeven ter gelegenheid van het jaarcongres 1991 van de Internationale Gesellschaft für Tiefenpsychologie
[2] Overigens impliceert onze weerstand tegen geweld natuurlijk ook een geheime fascinatie voor geweld. Dat zien we als we het schuldgevoel over onszelf steeds meer aanwakkeren. Dan zijn we veel minder verlegen met geweld maar richten we het massief op onszelf, maar daarover elders meer.