De pretentie/onmacht paradox (2)

Wat vooraf ging…

De coronapandemie was een spiegel die ons laat zien wat de stand van het land is, in tijden van crisis. Maar het is toch een uitzonderingstoestand? Dat is de vraag. Het lijkt toch onmiskenbaar dat we de de laatste tijd struikelen over de spiegels. De Toeslagen-affaire, een erkend dieptepunt. De mislukte decentralisaties die eind 2014 iedere insider aan zag komen. De kwalificatie die de Volkskrant eind 2020 verbond aan het werk van de parlementaire commissie uitvoeringsorganisaties: “Ambtenaar, burger en politiek elkaar allang kwijt zijn”. Maar er zijn veel meer voorbeelden.

Het heeft geen zin om het tekortschieten van de overheid op zichzelf te bezien. Of om nu te zoeken naar schuldigen. We moeten kijken naar de samenhang, naar het patroon. Corona is als overheidsopgave weliswaar extreem in de heftigheid van zijn symptomen, maar het is een kenmerk van een al jaren zeurende aandoening. We moeten het hebben over de pretentie/onmacht paradox.

De pretentie/onmachtparadox is een begrip voor de paradox die ontstaat als het politiek primaat degradeert tot een pretentie van de staat met betrekking tot de maakbaarheid van de samenleving terwijl ze structureel geconfronteerd wordt met de werkelijkheid van de onmacht van corona en de toeslagenaffaire, en nog zoveel meer, en we deze onmacht incidenteel signaleren, maar fundamenteel ontkennen. 

De structurele onmacht wordt gerationaliseerd met het plakken van noodverbanden, met een verkiezing, een extra subsidie, een aanvullende wet. Of we stellen een nieuwe minister op. Dan komt alles goed.

Al deze fenomenen laten ons zien dat we nauwelijks  controle hebben, dat we het totaaloverzicht kwijt zijn. Dat we leven in de overlevingsmodus en sturen op incidenten.

De stereotiepe respons is dan om door een commissie van gelouterde bestuurders en decoreerde wetenschappers een diagnose te laten maken en dan een plan van aanpak.

Dat is juist het probleem.

We moeten leren inzien dat de werkelijkheid het politiek primaat boven het hoofd gegroeid is. 

En we moeten ons gaan realiseren dat we allemaal in dit paradoxale paradigma zitten opgesloten, politici, bestuurders, ambtenaren en burgers. Er zijn geen schuldigen aan deze paradox. Vingers wijzen heeft geen zin. Er zijn wel verantwoordelijkheden.

Wat zijn de symptomen van deze pretentie/onmacht paradox?

De uitvoering politiseert. De staat kan de uitvoering niet meer zo besturen zoals ze wilt omdat de grilligheid van de politieke dynamiek zich slecht verdraagt met de complexiteit van grote uitvoeringsorganisaties. Versterken we dan de uitvoering? Nee, we maken dan de ambtelijke top politieker, alsof als we allemaal door de politieke bestuurlijke bril naar de werkelijkheid kijken die zich vanzelf aanpast. Dat is, op zijn mildst, zeer eenzijdig: and behold, de Toeslagen affaire.

De dialoog polariseert. Als we een disfunctionerend systeem zouden analyseren zouden we logischerwijs komen tot reflectie en heroriëntatie, en tenslotte tot transformatie. In een systeem dat polair is (coalitie/oppositie) en zichzelf middels het politiek primaat tot de hoogste orde heeft verklaard kan falen principieel alleen veroorzaakt worden door de één, of door de ander. Dit systeem kan een werkelijkheid die boven dit primaat is uitgegroeid niet waarnemen. Er is maar één weg: standpunten worden verscherpt, uitvergroot en versterkt. Het centrum verdwijnt en de middelpuntvliedende kracht neemt toe, tot we uit de bocht vliegen. 

Politieke correctheid als norm. Omdat bestuurlijke pretentie standhoudt maar de bestuurlijke effectiviteit afneemt, verschuift de maakbaarheidsambitie van tastbaar bestuurlijk handelen naar passende politiek-bestuurlijke taal en adequaat bestuurlijk gedrag. We gaan moraliseren. Er is geen bezwaar tegen moraal, maar wel als defensiemechanisme.

De taal erodeert: Bestuurders gebruiken steeds meer absolute begrippen als “onmogelijk”, “onaanvaardbaar”, “ontoelaatbaar” en “niet-acceptabel”. Dat kan, moet misschien een keer. Maar een bestuurder is geen neutrale beschouwer, maar een magistraat, hij of zij “gaat er over”. Duurzaam gebruik van deze begrippen maken bestuurders ongeloofwaardig.

Focus op details: Bestuur is iets anders dan management. Bestuur vereist reflectie, distantie, overzicht, visie. Dagkoersen zijn dodelijk. Desalniettemin, politici, bestuurders, topambtenaren zijn in toenemend mate media-incidenten aan het “managen” (let ook hier op de semantiek) met een levenscyclus van enkele uren tot enkele dagen. De aandacht voor het incident is groter dan de aandacht voor de statistiek, voor de grote langjarige trend, doordat de media meer onze primaire instincten activeren dan onze ratio, de distantie en de nuance.

De risico-angst groeit: De pretentie/onmacht paradox is een teken van een impasse. Economisch, sociaal, politiek, moreel. In plaats van te creëren, (duurzaam) te groeien, te ontwikkelen en ons aan te passen worden we defensief, achterwaarts gericht. We zijn beducht om te verliezen wat we hebben. De maakbaarheidsidee verschuift van creatie naar het voorkomen van risico’s, van gevaar.

Hoe zijn we hier gekomen?

Geef een reactie