De Ondraaglijkheid van Complexiteit

“If our brains were simple enough for us to understand them, we’d be so simple that we couldn’t.”

– Ian Stewart

Het is voorstelbaar om nu en dan somber te worden over de toestand van het bestuur van dit land. Of het nou gaat om de “misstanden” bij Prorail, de bonnetjes affaire bij Ard van der Steur’s Ministerie van Justitie of de niet gemelde “calamiteit” in het AMC. Niet de eersten en niet de laatsten in een schier onafzienbare rij bestuurders en instellingen die er een janboel van lijken te maken. Op het eerste gezicht lijkt dat in ieder geval zo, want we “betreuren” regelmatig ook het een en ander of zijn “geschokt”. Google maar eens “tweede kamer” en “ geschokt”.

Maar is dit ook wat er echt aan de hand is? Ik beweer in dit artikel dat het wel meevalt. We zullen moeten leren leven met de onvoorspelbaarheid van complexiteit. De complexiteit van de moderne samenleving. We hebben in het Westen, en zeker ook in Nederland (uitvoering)organisaties, maar ook beleidsorganisaties gebouwd die zo complex zijn dat ze min of meer onbeheersbaar zijn geworden. Niemand heeft meer het totale overzicht, niemand zit nog helemaal aan het stuur, laat staan is “in control”.

Het is een breed gesignaleerde opvatting onder politici dat chaos en orde alternatieven zijn, dat we een keus hebben. Complexiteit wordt beschouwd als een misverstand, als een bewijs van mismanagement. Deze overtuiging, of zelfs dit verlangen, weerspiegelt de behoefte van burgers om hun vertrouwen te kunnen stellen in het vermogen van politici om complexiteit te vereenvoudigen en om het onbeheersbare te beheersen. Vaststellen dat complexiteit een gegeven is, en daardoor een radicale beperking van de effectiviteit van iedere overheid, is in de politiek daarom niet acceptabel. Desalniettemin kan iedereen waarnemen dat deze illusie van beheersbaarheid dagelijks wordt gecontrasteerd met de werkelijkheid dat de beheersing van publieke taken door de overheid afbrokkelt. Zijn dus politici out of control? En zo ja, wat is hier de betekenis van? En waarom is dit een miskende, maar zich steeds meer opdringende werkelijkheid?

Complexiteit is angstaanjagend. Als we de toename van complexiteit erkennen, en daarmee het meest typerende kenmerk ervan, onvoorspelbaarheid, moeten we wellicht erkennen dat we het einde van een periode beleven waarin we veronderstelden in een beheersbare wereld te leven. Maar de wereld van Het Dorp van Wim Sonneveld is lang voorbij. Dit controleverlies schokt overheden. Hun instinctieve reactie hierop is om toezicht te intensiveren en steeds strengere beheersmaatregelen te treffen. Die de complexiteit vervolgens verhogen. De voorbeelden liggen voor het oprapen.

Er is een functie van de politiek die maar beperkt expliciet onderkend wordt. Politiek is niet alleen “de geautoriseerde verdeling van waarde(n) voor een gemeenschap”, om een definitie van de socioloog David Easton te gebruiken. Vanuit een psychodynamisch perspectief voorzien politici en overheidsinstellingen in een andere, essentiële functie: containment. Dit is het vermogen om de angsten van burgers waarvoor die zelf geen verantwoordelijkheid kunnen of willen nemen op te vangen, af te bakenen en te beheersen. De opmerking van Colijn “gaat U maar rustig slapen” aan de vooravond van WOII is daarvan een sprekend voorbeeld. Dit emotionele werk is een vitale taak van politiek en van publieke organisaties. Wanorde, ziekte en geweld houden we zo in zekere mate op afstand.

Maar deze “geruststellende” functie lijkt af te brokkelen nu de complexiteit zo toeneemt, of beter gezegd, nu de weerstand tegen de realiteit van complexiteit en onbeheersbaarheid toeneemt. De kern is niet zozeer complexiteit als zodanig, maar zoals eerder beschreven, het feit dat het meest typerende kenmerk van complexe systemen is dat ze onvoorspelbaar zijn. Als complexiteit toeneemt zal het vermogen om te controleren en te beheersen afnemen. Maar dit verschijnsel noemen we vervolgens “disfunctionaliteit”.

In de politiek en in de maatschappij wordt dit effect van complexiteit niet geaccepteerd en miskend omdat dit verlies van controle voor politici onverdraaglijk is, en daarom onacceptabel. Bovendien legt het ook de bijl aan de wortel van haar legitimatie. Als het systeem waaraan de burger de eigen bevoegdheden overdraagt om de dagelijkse orde van onze instituties te besturen dit niet meer (voldoende) blijkt te kunnen, wat is dan de legitimatie van die overdracht nog?

Het gevolg van de miskenning van de effecten van onze complexe samenleving is dat de realiteit van bedrijfsvoering en organisatie in het publieke domein en de politieke perceptie daarvan steeds meer uiteenlopen, steeds meer van elkaar verwijderd raken. Natuurlijk is er ten principale een spanning tussen politiek en realiteit. Maar als die dichotomie te groot wordt komen we terecht in een krampachtige verhouding tussen de realiteit van uitvoering en de  politiek reactie, we houden elkaar voor de gek. We gaan verzwijgen waarover het eigenlijk moet gaan. En zo ontstaat een blinde vlek. Deze blinde vlek, de weigering om de realiteit te willen zien en de burger daarmee te confronteren, die creëert pas echt risico’s. Maar burgers zijn niet gek, dus die blinde vlek is ook een belangrijke oorzaak van het verminderende vertrouwen in publieke en politieke instituties. Het leidt tot erosie van de hoekstenen van onze maatschappij en onze constitutie. Dat maakt de vraag relevant: is de maatschappij  out of control, of zijn de politici het?

Een waarnemer zei eens over onze nationale overheid: “aan de ene kant verliezen ze hun wetgevende primaat aan Europa, tot hun grote ongenoegen. En in termen van begrijpen wat er aan de hand is in de maatschappij zijn ze al lang ingehaald door sommige politici, ook op lokaal of regionaal niveau.  Dus de vraag is relevant: waar gaan ze nog over?”

We kunnen de blinde vlek exploreren als we bereid zijn te aanvaarden dat de werking van emoties en van het onderbewuste ook van toepassing zijn op de politiek. We kunnen in de politiek dan ook alle klassieke psychologische afweermechanismen waarnemen: ontkenning, fantasie, idealisering, rationalisatie en projectie. Men zou kunnen stellen dat deze verschijnselen onderdeel zijn van het politieke vakmanschap. Maar dit gaat veel verder. Het effect is dat de politiek niet langer de container is van publieke angst, maar de spiegel er van, en soms de versterker.

En het politieke primaat brengt met zich mee dat de politiek de hele wereld beschouwd, maar niet zichzelf. De politiek zoekt uiteindelijk geen wezenlijke reflectie op de eigen pijnlijke dillema’s die horen bij deze tijd, maar trekt zich onzeker en op de tast terug binnen het afbrokkelende bastion van het politieke primaat. Begrijpelijk? Zeker, maar op termijn niet houdbaar.

Het Leiden van het Onbekende

Coen Aalders

Wat de rups het einde noemt is voor de rest van de wereld een vlinder

– Lao Tse

Het signaleren van het verschijnsel dat onze instituties in crises zijn is een uiting van die crisis. Het perspectief dat ten grondslag ligt aan deze impasse is namelijk hetzelfde als dat wat we inzetten om de impasses te doorbreken. We nemen een probleem waar omdat we heel goed geleerd hebben problemen waar te nemen en te analyseren. Vanuit de probleemanalyse creëren we vervolgens op een “problematische” manier een oplossing. Immers, iedere probleemanalyse bevat de genen van het probleem en die maken dus ook deel uit van onze constructivistische oplossing. We bijten dus langzaam maar zeker met deze werkwijze in onze staart. Veel problemen in de organisatie van onze overheid ontstaan omdat we als reactie op een ongewenst effect van een regel een nieuwe regel creëren. Die heeft dan naast gewenste effecten ook ongewenste effecten. Nu hebben we twee regels met ongewenste effecten.

Hoe komen we uit deze impasse? Door ons te realiseren dat we de aard van het komende paradigma nu eenmaal niet kunnen beschrijven met de taal en met de werkwijze van het paradigma waarin het probleem ervaren wordt. De rups, als hij zou kunnen praten, kan vanuit zijn “rupszijn” nooit de vlinder beschrijven. Hij kan iets over pootjes bedenken, die heeft hij zelf ook. Dus meer of minder pootjes, grotere of kleinere. Zelfs geen pootjes kan hij bedenken, maar een vleugel?

Zo zit het ook met het woord leiderschap. Hoe kan leiden iets anders betekenen dan “een richting geven aan” of een conventionele of een hypermoderne variant daarop? Dus in tijden van crisis riepen we vroeger om een “sterke” leider en tegenwoordig om een verbindend leider, of een dienend leider. Maar altijd een leider waarbij “leider” het referentiekader is, al is het het tegengestelde. Waarom is deze crisis er, bijvoorbeeld een rupsenplaag? Omdat niemand wat doet, of omdat we het verkeerde doen. Een sterke, of verbindende leider zou daar wel raad mee weten. Dan kiezen we die leider. Die vervolgens niets doet, of het verkeerde doet……..

Maar wat nu als het leiderschap, als verschijnsel, zelf het probleem is? Zelfsturing dan? Dat is toch ook maar een begrip dat positie kiest ten opzichte van leiderschap, namelijk geen leider, maar “zelf doen”. Wat als onze problemen alleen opgelost kunnen worden door een verschijnsel waar we nog geen woord voor hebben?