Waarom zelfsturing een fenomeen is van voorbijgaande aard, een systeempsychologische analyse.
In februari 2015 geeft VPRO’s Tegenlicht woord en beeld aan een door velen diepgevoeld verlangen: Het Einde van de Manager. Het lijkt een startsein; zelfsturing neemt in Nederland daarna een enorme vlucht. De boost lijkt een reveille van een eind 70-er jaren zachtjes ingeslapen trend die toen sociotechniek heette.
Na veel engagement in het begin keert nu menig organisatie op zijn schreden terug, soms expliciet, maar ook wel stilletjes. Zijn we een illusie armer of gewoon “sadder but wiser”?
Waar komt het zelfsturingsverlangen vandaan?
In organisatiepsychologische zin is de zelfsturingstrend een groei-impuls of afweerreactie van mensen in een systeem die het gevoel hebben dat ze in een te krap of frustrerend kader werken. De bevrijding door zelfsturing is een echo van wat we in de vroege jeugd de peuterpuberteit noemen en later de adolescentie. Maar laten we daar niet badinerend over doen. De adolescentie is bij organisaties net als bij mensen een noodzakelijke fase om tot individuatie te komen. Jung heeft individuatie beschreven als de ontwikkeling van het ik en daarmee het besef dat de anderen anders zijn. Die gebeurtenis is heel belangrijk, en heel nodig. Als het daar maar niet bij blijft want het is een overgangsfase.
Net als bij de adolescentie weet zelfsturing beter weet wat het niet wil dan wat het wel wil. Wat het niet wil is een manager, en al helemaal geen “baas”. En wat het wel wil, tja……. Ziedaar de talloze cursussen over hoe je zelfsturing in hemelsnaam moet vormgeven. Wat ook opvalt is dat de trend een wat politiek en ideologisch tintje heeft. Het verschijnsel doet zich vooral in het publiek domein voor. Erg doorwrochte diagnoses gaan aan de invoering vaak niet vooraf. En het besluit tot afschaffing van de manager geeft een heerlijk politiek-correct gevoel. Bovendien, we moesten toch net bezuinigen. Ook in het begrip zelf herkennen we die adolescente aard: was het “zelf” tot voor kort nog zo veelbelovend, het raakt steeds meer omstreden: uit de spiritualiteit, de moderne psychologie, maar ook recent hersenonderzoek komen steeds meer signalen dat het zelf een illusie is, een nuttige illusie wellicht, maar desalniettemin een illusie. En met het begrip “sturing” erachter heeft het toch helemaal dat parmantige karakter van de peuterpuber? (Zelf Doen!)
Bovendien, hoezo “zelf” “sturing”? Iedereen die de complexiteit van organisaties van binnenuit kent weet toch dat het in de praktijk niet gaat over zelfsturing maar over netwerkafhankelijkheid en contextbewustzijn, en over een emerging future?
Mijn these miskent niet dat er een verschijnsel is dat vaak met zelfsturingsideeën verward wordt: vele organisaties werken in een steeds toenemende complexiteit. Ze werken in een turbulent krachtenveld met steeds meer tegenstrijdigheden en afhankelijkheden, met “wicked problems”. In die omgeving werkt een rigide ordening niet. Daar moeten we natuurlijk meer speelruimte laten voor individuele en collectieve intelligentie, creativiteit en meer vertrouwen geven aan professionals.
Zelfsturing zegt te gaan over autonomie voor de individuele medewerker. Duidelijk is dat een bepaalde mate van autonomie in de meeste sociale verbanden waarin we leven en werken het geluksgevoel verhoogd. Maar wat is autonomie?
Autonomie is een bepaalde vorm van volwassenheid. Een volwassenheid waarin ik me ervan bewust ben dat het “ik” niet meer is dan een verzameling eigen meningen over hoe de werkelijkheid is, of over hoe ik vind dat die eigenlijk zou moeten zijn die niet noodzakelijk congruent zijn met de werkelijkheid. Bij deze autonomie heb ik geen allergie meer voor hiërarchie. Ik kan zien dat hiërarchie slechts een vorm van ordening is en ik beoordeel ordeningen gewoon op hun nut voor het bereiken van het doel van de organisatie waar ik werk.
In die toestand weet ik wat ik kan en niet kan. Ik hoef niet altijd mijn duit in het zakje te doen bij elke participatieve discussie, ik kan ook zwijgen als alles gezegd is. Ik draag bij naar beste vermogen, maar kan ook grenzen stellen. Ik word bijvoorbeeld niet zomaar in een angstcultuur meegesleept. Ik voel me behalve voor mijn eigen opgave ook een beetje voor het geheel verantwoordelijk.
Volwassen autonomie is handelen vanuit het besef dat er een ordening, een systeem is waar we deel van uitmaken. Doodgewoon dagelijks in ieder persoonlijk leven. Een ordening van familierelaties, organisatieverhoudingen, materiële middelen en persoonlijke eigenschappen die een werkelijkheid creëren waarbinnen ik heb te leven. Dit betekent helemaal niet dat er geen emancipatoire bewegingen meer zijn die mijn steun verdienen. Het betekent wel dat ik begrijp waar de maakbaarheid begint en waar die ophoudt. En dat ik het verschil ken tussen synchroniciteit en organische ontwikkeling en een individuele hobby of overtuiging.
Als ik me met die ordening verzoen ervaar ik maximale autonomie, maximale vrijheid.
Zelfsturing is een (publieke) organisatietrend, vol van de romantische idealen van de adolescentie. Ze zijn noodzakelijk om volwassen te worden, maar meestal ook van voorbijgaande aard. Volwassen autonomie is volledig vrij, en duurzaam, maar het is geen zelfsturing in eerdergenoemde zin.